De meeste kinderen bewegen van nature veel en graag. Ze grijpen, kruipen, bouwen, rennen, schreeuwen, klimmen, voetballen en fietsen. Bewegen is van alle leeftijden, en behalve leuk en gezond is bewegen vooral ook heel nuttig. Spelenderwijs oefenen kinderen hun spieren, zintuigen en motoriek. Ongemerkt leren ze zo de vaardigheden die ze de rest van hun leven nodig hebben.
Elk kind ontwikkelt zich op zijn eigen manier, in zijn eigen tempo. Meestal gaat dit vanzelf en goed maar soms loopt een kind een ontwikkelingsachterstand op. Er kan iets aan de hand zijn met één van de zintuigen, het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat. Een kind met een motorische ontwikkelingsachterstand heeft extra zorg en aandacht nodig. Het moet meer zijn best doen en meer dan gemiddeld oefenen om een vaardigheid onder de knie te krijgen. Een kinderoefentherapeut helpt en ondersteunt een kind in dit proces en is gespecialiseerd in de behandeling van kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar.
De kinderoefentherapeut behandelt kinderen die ten gevolge van een stoornis, afwijking en/of achterstand in hun motoriek hinder ondervinden in het dagelijks leven. Naast een motorische ontwikkelingsachterstand kunnen kinderen ook een gedrags-, contact- en/of aandachtsstoornis hebben zoals ASS, ADHD en ADD. Beïnvloeding van deze stoornissen vormen binnen de kinderoefentherapie geen behandeldoel op zich maar een kinderoefentherapeut is wel geschoold in het omgaan met en de aanpak van kinderen met dergelijke factoren tijdens de behandeling.
Wanneer een kind zelf aangeeft hinder te ondervinden van zijn motoriek, spreken we over een primaire hulpvraag. Vaak omschrijft het kind dat hij het vervelend vindt dat hij niet lekker mee kan doen met de gym of bij het sporten in club- of teamverband. Maar ook in andere situaties die niet direct een motorisch probleem suggereren kan het kind aangeven zich niet ‘happy’ te voelen. Denk hierbij aan situaties als samen spelen, uitgenodigd worden om aan spel mee te doen, groepjes vormen en vrij spel.
De motorische hulpvraag kan tevens vanuit ouders, verzorgers, leerkracht, intern begeleider, huisarts, jeugdarts of specialist komen. We spreken dan van een secundaire hulpvraag. Voorbeelden hiervan zijn:
- een baby met een voorkeurshouding
- een baby bij wie het omrollen niet lukt
- een dreumes die niet tot kruipen komt
- een dreumes die maar niet gaat lopen
- een kleuter die het lastig vindt om te fietsen
- een kind dat moeite heeft met zwemmen/zwemles
- een kind dat vaak valt, botst of struikelt
- een kind met een onleesbaar of slordig handschrift
- een kind met te weinig of juist teveel bewegingsdrang
- een kind met te lage of juist te hoge spierspanning
- een ‘onhandig’ kind; een brokkenpiloot